Soorten vissen en hun gedrag

Vissoorten algemeen

Vissen zijn op vele manieren in te delen, hoe ze eruit zien, waar ze van afstammen of in welk milieu ze leven. Vrijwel alle vissen leven permanent in het water en in verschillende milieus:
  • Zoetwatervissen: komen voor in plassen, beken, rivieren en andere stromen;
  • Brakwatervissen: komen voor in mangroves en overgangsgebieden tussen zee en rivieren;
  • Zoutwatervissen: komen voor in zeeën en saliene milieus.

Daarnaast zijn er de anadrome vissen (bijv. zalm die opgroeien in zout water en zich voortplanten in zoet water. De katadrome vissen zijn vissen die zich in zee voortplanten en opgroeien in zoet water, zoals de paling.

Blankvoorn

De blankvoorn leeft vooral in meren met veel planten, maar ook wel in stromend water en zelfs in brak water. Hij leeft in scholen en eet slakken, tweekleppigen, kreeftachtigen, insectenlarven en plantaardig voedsel. Meestal houden de scholen blankvoorn zich vlak bij de bodem op, alleen bij zeer warm weer komen ze naar het oppervlak. Ruisvoorns zijn in normale omstandigheden wel vaak vlak onder de waterspiegel te zien, waar ze jagen op in het water vallende insecten.

Jonge blankvoorn leeft van watervlooien en muggenlarven. De blankvoorn vindt zijn voedsel op zicht, zodat hij in troebel water de concurrentie verliest met de brasem, een vis die zijn voedsel uitfiltert met zijn kieuwzeef.

In de winter trekken de blankvoorns naar diepere en rustige plekken, zoals jachthavens. Ook de roofvis volgt de blankvoorn naar deze overwinteringsplekken.

De blankvoorn wordt in Nederland niet gegeten, maar is wel belangrijk als voedselbron voor commercieel belangrijkere vissen als snoekbaars, baars en snoek.

Ondanks zijn wat kleine formaat is het door zijn massale voorkomen een vis waar heel veel op gevist wordt door sportvissers met fijn materiaal. In de winter kunnen ook mooie vangsten worden gerealiseerd op de overwinteringsplaatsen, zelfs met de vliegenhengel.

Karper

De karper kan tot 110 cm lang worden. De karper is herkenbaar aan zijn 4 baarddraden, twee korte op de bovenlip, twee lange in de mondhoeken en de lange rugvin met zeer sterke eerste vinstralen. In de natuur kan hij 30-40 jaar worden.

Er bestaan diverse vormen van de karper:

  • De wilde of boerenkarper
  • De schubkarper
  • De edel- of spiegelkarper
  • De rijenkarper
  • De leder- of naaktkarper
  • De volschub spiegelkarper
  • De goudkarper

De verschillen worden met name bepaald door het schubbenpatroon;

  • de schub- en wilde karper zijn normaal beschubd,
  • de spiegelkarper heeft enkele abnormaal gevormde grote schubben,
  • de rijenkarper een rij van zulke schubben horizontaal over de flank,
  • de lederkarper heeft slechts enkele schubben (daar waar geen schubben zitten voelt de huid "leerachtig" aan)
  • de volschub spiegelkarper heeft de schubben van een spiegelkarper en is daarmee bijna volledig bedekt.

De karper is net als de brasem een vis die de bodem omwoelt, dit noemt men azen. Vooral in de vroege ochtend direct na zonsopgang kan men dit waarnemen. De vis staat dan vaak rechtop in het water en door het gewoel in de bodem ziet men afhankelijk van de soort bodem trossen kleine dan wel grotere belletjes opstijgen naar de oppervlakte. In ondiep water kan men soms aan de staartvin zien om wat voor vis het gaat. De karper doet dit als hij op zoek is naar eten, voornamelijk planten en waterinsecten. De karper is geen roofvis. In tegenstelling tot de brasem aast karper ook in de ondiepe sterk begroeide gedeeltes van het water en dicht tegen de oever".

Tegenwoordig wordt de karper regelmatig uitgezet ten behoeve van de sportvisserij. Uitzetten blijkt veelal noodzakelijk omdat de omstandigheden:

  • temperatuur
  • roofvissen
  • beroepsvisserij

van het Nederlandse water niet optimaal zijn voor voortplanting. Karpervissen is sinds begin jaren negentig erg populair geworden vanwege de kracht en omvang (gewicht) van de dieren. Ook de in Engeland ontwikkelde selectieve wijze van vissen met boilies, het "bolt rig" systeem (zelfhaaksysteem) met electronische beetverklikker heeft zeker tot de populariteit bijgedragen. Karpers komen nu bijna wereldwijd voor. In Noord-Amerika en Australië wordt de soort als een plaag gezien en bestreden. Ook in Zuid-Afrika komt de karper voor.


Brasem

In elk water dat groot genoeg is komt in Nederland brasem voor. Ze komen veel voor in kleine en grote rivieren, maar ook in sierwater, polderwater, zandafgravingen, tichelgaten en kanalen.


De brasem is een scholenvis, zelfs de hele grote exemplaren komen nog in kleine groepjes voor. Op gunstige plaatsen graven de brasems gezamenlijk in de modder of het zand, waar ze eetbare bodemdiertjes uitfilteren. Modder en plantendelen worden weer uitgespuugd. Soms schakelen brasems over op watervlooien of andere diertjes in de middelste waterlagen. Ze prefereren de dieper gedeeltes van het water. 's Avonds en 's nachts azen ze wel vaak op ondiep water. Soms zijn dan overdag nog de 10 tot 15 cm grote 'brasemputten' te zien langs ondiepe oevers.

Door het behoorlijke formaat en de grote aantallen brasems in vrijwel elk water in Nederland is dit een populaire vis voor de hengelsport. Voor de viswedstrijden is deze vis het belangrijkst.

Belangrijk bij het vissen op brasem is het voeren. Aan het voer moet ook voldoende eetbaar levend materiaal worden toegevoegd, zodat de brasem op de voerplek kan blijven eten en de school dus op de visplek aanwezig blijft. Het haakaas moet zo stil mogelijk op de bodem blijven liggen. Favoriete aassoorten zijn:

  • maden (vliegenlarven),
  • casters (vliegenpoppen)
  • zoete maïs.
  • Aan het lokvoer worden meestal ook wat zoetstoffen en vanille toegevoegd.

Van oudsher werd er met lange vaste hengels op brasem gevist, maar recentelijk zijn daar de matchvisserij en de feedervisserij. De matchvisserij maakt gebruik van werphengels waarmee grote dobbers goed geworpen kunnen worden. Bij de feedervisserij wordt een gaaskorf met lokvoer samen met het aas ingeworpen.

Zeelt

De vis kan tot ca 70 cm lang worden. Hij heeft een groenige kleur die varieert al naar gelang de bodem en de leeftijd en hij heeft een dikke slijmerige huid met zeer kleine schubben. De zeelt is goed herkenbaar aan de rode iris in zijn oog, de bolle vinnen, de nauwelijks ingesneden staartvin en de baardraden.

Mannetjes zijn goed te onderscheiden aan de grotere buikvinnen. Ze reiken tot voorbij de anus en hebben ook een sterk verdikte eerste vinstraal.

De oorspronkelijke Nederlandse zeeltvariëteit heeft een donker mosgroene kleur, maar in het verleden zijn ook meer licht bronskleurige zeelten uitgezet.

De zeelt komt voor in het grootste deel van Europa en W.-Azië in allerlei wateren met een rijke onderwatervegetatie. Ze komen voor in alle denkbare stilstaande en langzaam stromende wateren met een vrij zachte bodem. Ook in zand en grindafgravingen komen zeelten voor die daar ook flinke formaten kunnen halen. Brakke en vegetatiearme wateren worden gemeden.

In Nederland is de zeelt talrijk in allerlei wateren en in wateren waar door de uitbundige plantengroei zuurstofgebrek kan ontstaan is de zeelt vaak de dominante vissoort.

Er geldt een minimummaat van 25 cm voor de zeelt (Visserijwet). Voor de beroepsvisserij is de zeelt niet belangrijk.

Met de hengel kan de zeelt gevangen worden met bijvoorbeeld:

  • zoete maïs,
  • aardappel,
  • regenworm
  • hondenbrokken uit blik.

De baars kan tot 50 cm lang en 2,5 kg zwaar worden. Hij kan 16 jaar oud worden. Verwanten van deze soort zijn onder andere de snoekbaars en de pos.

Voor de baars geldt in Nederland een vangverbod van 1 april tot de laatste zaterdag van mei. Het is in die tijd ook niet toegestaan een regenworm als aas te gebruiken. In België mag je de baars het heel jaar door met maden of wormen vangen en meenemen, van juni tot december mag je deze vis ook met levende of dode visjes of kunstaas vangen. Denk er wel aan dat je geen levende vissen mag meenemen.

Beekforel

De beekforel wordt tot 60 cm lang. Er wordt gepaaid in snelstromende beken en rivieren, waar de eieren met bodemmateriaal worden bedekt.

Om de forellenstand op peil te houden worden vele forellen in kwekerijen kunstmatig uitgebroed en daarna in zoet water uitgezet. In het najaar worden de geslachtsrijpe forellen gevangen; men vangt sperma en eieren zorgvuldig op in een bakje en mengt ze om bevruchting te verzekeren. De eieren worden dan in broedbakken in stromend water gebracht, waar ze 's winters blijven. Vroeg in de lente komen de jongen uit en men zet ze dan kort daarna uit in stromend water.Dankzij beheersmaatregelen in de natuur worden steeds meer paaigronden hersteld en is er hoop op een terugkeer van de beekforel.

Snoek

De snoek heeft een karaktistieke bouw; een zeer langwerpig, torpedoachtig lichaam met vrij kleine vinnen een kenmerkende snavelachtige bek. De rug en anaalvin zijn bijna symmetrisch en naar achteren geplaatst. De onderkaak is duidelijk langer dan de bovenkaak en steekt uit.


  • De kleur van de snoek is variabel, van groenbruin tot grijsbruin met goudkleurige stippen, vlekken of strepen op de flanken,
  • de buik is geelwit.
  • Hoe ouder de vis wordt, hoe meer hij zijn goudgele patronen verliest; oudere exemplaren zijn vaak egaal en donkerder van kleur.
  • De vrouwtjes kunnen een lengte van 1,50 meter bereiken, terwijl de mannetjes niet groter worden dan ongeveer een meter.

Tegenwoordig is er een vrij intensieve sportvisserij op snoek en wordt het als 'not done' gezien om snoeken mee te nemen. Dit heeft tot gevolg gehad dat tegenwoordig weer veel grote snoeken worden gevangen. Ook de vangmethoden zijn sterk gewijzigd sinds niet meer met levend aas mag worden gevist.

Er wordt veel vanuit boten gevist met diverse technieken: de verticaalvisserij met shads of ratelaars, het werpen met pluggen of jerkbaits, of het slepen met pluggen, shads of spinners. Vanaf de kant wordt ook veel met kunstaas gevist, met name met pluggen en spinners. De snoek wordt dan veel gevonden bij kenmerkende structuren, zoals duikers, kruisingen of uiteinden van sloten, rietkragen, overhangende bomen en bruggen. 's Winters worden vaak diepere stukken opgezocht waarbij de snoek zich in de buurt van grote scholen rustende witvis ophoudt.

Op groot wateren worden vaak plantenbedden opgezocht of structuren zoals autowrakken. Heel grote snoeken zijn 's zomers ook wel midden in de waterkolom op groot water aan te treffen. Deze grote snoeken zijn erg mobiel en volgen de scholen prooivis.

Een succesvolle manier om vanaf de kant op grote snoek te vissen is met dood aas (vaak vette zeevis als haring, sardien of makreel), dat liggend kan worden gevist of zwevend onder een dobber bevestigd kan worden, waarbij grotere oppervlakten afgevist kunnen worden. Verder is het van belang om onderlijnen te gebruiken die niet doorgesneden kunnen worden.

Voor het onthaken is een telefoontang of speciale onthaaktang eigenlijk onontbeerlijk, vanwege de vele zeer scherpe tanden in de bek van de snoek. De bek kan geopend worden door de snoek bij de overgang van de onderkant van de kieuwen naar de onderkaak vast te pakken (kieuwgreep). Met deze greep kunnen ook zeer grote snoeken goed met de hand geland worden (wel het lichaam met de hand ondersteunen) en wordt de vis minder beschadigd dan met het een landingsnet. Bij hoge temperaturen is de snoek erg kwetsbaar en moet ze zo snel mogelijk worden teruggezet.

Houd ook rekening met de gesloten tijd voor snoek, van april tot en met juni mag niet op snoek worden gevist en moeten eventueel gevangen exemplaren meteen teruggezet worden. In maart, april en mei mag ook niet gevist worden met dode vis of kunstaas.

Overzicht van onze advies artikelen

externalId=discus-news-detail-3-1.1.1.2.5&filter[active]=1&sort=date.desc

Gelukkig worden onze katten steeds ouder! Op senior leeftijd kunnen katten alleen wel veel last van ongemakken krijgen, zoals bij ...

Konijnen hebben gevoelige darmen. Daarom is het belangrijk dat konijnen veel en goed eten. In dit artikel lees je wat konijnen mog...

In dit artikel lees je waarom paddenstoelen gevaarlijk zijn voor je hond en wat je moet doen als je hond een paddenstoel gegeten h...

Deel via